In de loop van de
gotiek
krijgen
gewelfribben
en
scheibogen
een steeds rijker en gecompliceerder
profiel.
De doorsnede lijkt een optelsom van
rondstaven,
peerkralen
en steeds hoekiger lijsten.
De overgang van die ingewikkelde vormen naar een heel anders opgebouwde
bundelpijler
was niet z'n probleem: het
kapiteel
droeg ook deze last in stilte. Maar dan loopt de gotiek op zijn eind,
de laat-gotische kapitelen
verschrompelen tot ze soms helemaal verdwijnen.
Tegelijkertijd wordt de doorsnede van de
pijlers
eenvoudiger, soms zelfs
vloeiend gegolfd
of gewoonweg rond.
De confrontatie van deze
scheiboog of gewelfrib met
lichtbeukwand
of pijler leidt tot een
merkwaardige oplossing: de profielen
lopen teniet.
Dat wil zeggen, de scherpe lijnen verdwijnen als een mes in de zachte boter.
De
tenietlopende scheiboog
en
gewelfrib
is geen lang leven beschoren, in de dan al opkomende
renaissance
is voor hen geen plaats.
Tekst: Jean Penders, 12-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders